breedbekkikker




Midden in een grote vijver op een plompeblad zat een kikker, niet zomaar een kikker, maar een hele grote kikker met bovendien een hele brede bek.
Hij  zag er afschrikwekkend uit. Als hij kwaakte maakte dat zo’n lawaai dat je dat wel drie sloten verder kon horen.
Dit was dan ook geen gewone kikker. Dit was een breedbekkikker. In het Latijn heette hij ook wel Latus-Bucca-Rana en daar was deze kikker reuze trots op. Zijn vrienden noemde hem mijnheer Rana en hele goede vrienden noemde hem ook wel eens Latus. Maar dat had hij liever niet.

Want hij was een kikker van stand en eigenlijk had hij niet zoveel goede vrienden. Ze waren een beetje bang voor hem. Maar dat vond onze Latus-Bucca-Rana helemaal niet erg.
Hij voelde zich de belangrijkste bewoner van de vijver. Hij kende de wereld, want niet alleen de vijver kende hij, hij kende ook nog vier sloten in de buurt, waaronder één hele brede.

Maar ondanks dat hij zo stoer en groot was en zo’n enorme grote bek had, was hij soms toch heel verdrietig en moest hij soms zelf een beetje huilen. Maar dat zag gelukkig niemand want dat deed hij altijd onder water

Elk jaar weer in het vroege voorjaar als hij uit de modder gekropen kwam, waar hij de lange koude winter had doorgebracht, hoorde hij de vogels twinkelieren,
Hij zag vader en moeder Mees af en aan vliegen naar hun jonge kroost dat net uit het ei was gekropen en niet zoals hij uit de modder. Dan was hij niet alleen verdrietig maar misschien zelfs wel een beetje jaloers. Want hij had geen vader en moeder. Tenminste, dat dacht hij. Hij wist het niet zeker hij had ze nooit gekend.
Hij besloot moeder Mees op een goede dag maar eens te vragen of zij wist hoe dat zat. Want, zo dacht hij, moeders wisten dat.

Maar onze Breedbekkikker was vergeten hoe groot en angstaanjagend hij was. Toen hij zijn veel te brede bak opendeed om te vragen of moeder Mees wist hoe dat zat, was moeder Mees al lang luid piepend en schreeuwend weggevlogen.

Dat had Breedbekkikker niet verwacht.

Gelukkig daar zag hij een kleine muis zitten, hoog en veilig tussen het graan. Die zou vast niet bang zijn. Maar muis keek een beetje schichtig om zich heen toen hij Breedbekkikker in de gaten kreeg.
Langzaam hupte Breedbekkikker naar muis toe, die langzaam naar achter kroop toch wel een beetje bang.
‘Muis’ vroeg Breedbekkikker.
‘Ja, wat is er’ piepte muis zacht.
‘Muis weet jij soms waarom ik uit de modder gekropen kom en Mees uit een ei’
‘Neeee’ piepte muis heel hoog, ‘ik ben nog heel klein, net nat achter de oren en ik wil nog heel oud worden’ en roetsj hij was er als een haas vandoor.

Daar begreep Breedbekkikker nu helemaal niets van. Nat achter de oren, ik ben helemaal nat, dacht hij, niet alleen achter mijn horen.

Nu was muis er wel als een haas vandoor gegaan, maar dat bracht kikker ook op een idee.
Haas was groot en zou vast niet wegrennen, zelfs niet als een haas.
Het was even zoeken tussen het hoge gras maar toen Breedbekkikker haas eindelijk  gevonden had zag hij dat haas niet alleen was. Haas had jongen gekregen. Twee haasjes zaten dicht tegen moeder haas aan .
‘Haas’ zo begon Breedbekkikker, ‘jij weet vast wel waar ik vandaan kom’
‘ja’ zei haas, ‘uit de sloot.
Ja dat wist kikker ook wel, maar dat bedoelde hij niet.
‘Nee, haas dat bedoel ik niet’, zei Breedbekkikker. Ik bedoel waar komen de kleine breedbekkikertjes vandaan?’
Haas dacht: zijn die er dan ook? En begon een heel verhaal over bloemetjes en bijtjes.

Daar had Breedbekkikker honger van gekregen. Toen er een zwerm bijtjes voorbij vloog stak hij snel zijn tong uit en slikte er snel één door.
Bloemetjes en bijtjes dacht hij nog. Haas begrijpt er helemaal niets van.
Bijtjes zijn om op te eten die krijgen toch geen kikkers laat staan breedbekkikkers.
Hij was eigenlijk een beetje boos en hij wist dat hij zich dan even rustig moest houden. Hij kwaakte en paar keer luid en keek tevreden om zich heen. Blies zijn wangzakken nog eens flink op en ging tevreden zitten op een mooi groot plompenblad.

Hij wist dat hij nog niet bij iedereen gevraagd had, hoe het zat. Maar hij was bang om aan één andere vijverbewoner, die onlangs in de vijver was komen wonen deze vraag te stellen. Het zou hem eens op een idee kunnen brengen

Breedbekkikker besloot het eerst maar eens aan schildpad te vragen.
Schildpad had alleen een probleem: H i j  p r a a t t e  zo  v r e s e l i j k  l a n g z a a m.
Toen Breedbekkikker in de buurt van schildpad kwam zag hij alleen zijn schild liggen tussen het gras aan de rand van de vijver.
‘Schildpad, schildpad’ riep Breedbekkikker, terwijl hij met zijn achter poten tegen het schild schopte.’
‘Ja, ja-a’ hoorde hij uit het schild het slome stemgeluid van pad.
‘Schildpad’, zo begon Breedbekkikker gelijk toen hij de kop van schildpad te voorschijn zag komen van onder zijn schild, ‘wij zijn tenslotte verre familie van elkaar, je kent mijn verre neef pad wel en nou moet ik je toch eens wat vragen, want ik zit met een probleem. Ik woon nu al jaren in deze vijver en elk jaar zie ik dat jonge grut weer gezellig met hun ouders in de vijver dollen. Dan denk ik wie en waar zijn mijn ouders. Jij als verre familie moet dat toch weten, dacht ik zo.’
‘ja’ zei schildpad bedachtzaam ‘of toch nee, daar moet ik eens heel lang over nadenken’

Breedbekkikker bleef verwachtingsvol kijken. Schildpad keek hem aan. ‘heel lang zei ik toch kom morgen maar terug, dan weet ik het misschien’

Daar had breedbekkikker natuurlijk geen zin in. Breedbekkikker was niet gewend te wachten. Hij was ongeduldig en gewend altijd direct zijn zin te krijgen.
Als niemand van zijn bekende kennissen het wist dan moest hij het toch maar eens gaan vragen aan die grote onbekende nieuwe vijverbewoner.
Breedbekkikker raapte al zijn moed bij elkaar. Zo eng was de grote onbekende toch ook weer niet en hij was Breedbekkikker de baas van de vijver en nog vier sloten. Wie kon hem wat aandoen ?

Breedbekkikker besloot zich eerst toch maar eens netjes zelf voor te stellen en te vragen wie de ander was.
Hij zag hem van een afstandje liggen met de ogen dicht, sliep hij?
‘Ahum’ zei Breedbekkikker toen hij vlak bij was, ‘ik ben Breedbekkikker, wie ben jij?
Langzaam gingen zijn ogen open, ‘ik ben een Breedbekkrokodil en ik vind jou lekker’

En met één grote hap was Breedbekkikker in de nog grotere bek van krokodil verdwenen.

Zo zie je maar soms is het beter niet alles te willen weten.

©
Ilustraties: Godelieve Voorham
Tekst: Relatiefushond